In een recent interview in een Duits automagazine beklaagde Gerhard Berger zich dat veiligheid in de Formule 1 een obsessie is geworden en ten koste gaat van de sport en amusementswaarde. Diverse GP’s was hij dit jaar in slaap gevallen – iets dat ikzelf al te goed herken. Met name inperking van het motorvermogen is hem een doorn in het oog. Dat zou best weer naar 1000 pk kunnen (in plaats van de gebruikelijk 650-750 pk) als middel om de jongens van de mannen te onderscheiden.

Citaat: Samen met de perfecte aerodynamica, grote run-off gedeeltes en elektronische hulpmiddelen kunnen de goede rijders zich niet voldoende onderscheiden van de minder goede coureurs. In mijn tijd, als je een perfecte kwalificatieronde reed, dan was je één seconde sneller dan je teamgenoot, want je reed in een kanonskogel. Je moest als rijder gedurende een ronde op de toppen van je kunnen presteren. De fans moeten kijken en zeggen ‘dat zou ik echt niet kunnen’. Inhalen moet niet mogelijk zijn vanwege DRS, maar omdat een rijder beter door de bochten rijdt dan de ander. Dan is er pas sport.

Gerhard is een man met gezag en naar mijn mening zegt hij de juiste dingen, maar helaas gooit hij ook diverse zaken op een hoop waardoor hij mogelijk de verkeerde conclusie trekt. Om dit duidelijk te maken is het zinvol om de amusementswaarde en het sportgehalte van de sport (de beste coureurs komen automatisch boven drijven) uit elkaar te trekken.

Amusementswaarde

Bij amusementswaarde kunnen we van alles bedenken: spannende duels, blokkerende wielen, spinnende auto’s, plompe opmerkingen van Raikkonen, maar bovenal (en goed meetbaar) het aantal inhaalmanoeuvres per race.
Een hoger motorvermogen lijkt als vanzelfsprekend de amusementswaarde te verhogen, immers hoe harder in de rondte hoe spannender. Toch? Maar klopt dat wel? Waarschijnlijk niet. Wellicht is er een bandbreedte van ideaal vermogen, en misschien zitten we daar al in…

Motorvermogen zelf zegt overigens niet zoveel. In de jaren 90 nam het motorvermogen af, maar de rondetijden gingen nog steeds omlaag, onder andere door betere aerodynamica. Ook volgden er jaren waarin atmosferische motoren nauwelijks nog voor de turbomotoren uit de jaren 80 onder deden. Maar al die jaren was er slechts één duidelijke trend waarneembaar: het aantal inhaalmanoeuvres nam geleidelijk af, met 2009 als dieptepunt. In dat jaar waren er nog slechts 14 overtakes per race tegenover ruim 40 in 1985 (slechts dankzij introductie van DRS en KERS schoot het aantal in 2010 weer omhoog naar ongeveer 57 – ik pas er dan ook voor deze hulpmiddelen af te branden, al is enige fijn slijperij misschien gewenst). Voorts zien we dat de onderlinge verschillen in het startveld van jaar tot jaar ongeveer dezelfde zijn gebleven. Het lijkt er dus op dat coureurs inhalen vermijden naar mate de gemiddelde snelheid toeneemt.  Zo bezien zou meer vermogen wel eens averechts kunnen uitpakken, in ieder geval voor het amusementsgehalte.

Sportieve karakter

Het sportieve karakter van een sport verwijst naar de mate waarin deelnemers op grond van eigen prestatie kans maken op de eindoverwinning. Die is binnen de Formule 1 niet erg groot, maar het moet ook weer niet de spuigaten uitlopen, zie hier de moraal in een notendop.

Dat Gerhard Berger goede herinneringen aan het turbotijdperk heeft, heeft mijns inziens niet zo zeer te maken met het surplus aan motorvermogen op zich, maar met het feit dat dit er zo onvoorspelbaar in kwam. Coureurs moesten zeer goed met hun gaspedaal kunnen omgaan, als een berijder van een dolle stier – en hierdoor kwamen inderdaad de besten boven drijven. Maar helaas lijkt een herhaling van dat tijdperk er niet in te zitten. Met de geavanceerde techniek anno nu is het niet meer te verwachten dat turborijden nog steeds een speciale onderscheidende vaardigheid vraagt. En het is de vraag of puur extra, maar geleidelijk inkomend vermogen dit wel doet. Te meer daar verschillen tussen beste en slechtste coureurs nog maar klein zijn dankzij vergaande professionalisering en veel strengere selectiecriteria aan de poort.

Dit neemt niet weg dat de kern van zijn verhaal overeind blijft: hoe kunnen we de coureursvaardigheid een groter aandeel geven in plaats van in welke pitbox je wiegje heeft gestaan? Over de hoofdrichting zijn we het wel eens: we moeten het die gasten veel moeilijker maken. Maar de manier waarop, daar moet nog maar eens goed over worden nagedacht.

Ande van Woerkom

Deze column is geschreven door Ande van Woerkom a.k.a. Breaktest