‘Waarom rijdt iedereen zo langzaam?’ Er klonk verbazing uit de vraag. Oprechte verbazing. Hij had echt het idee dat de anderen langzaam reden. Hij reed zelf immers zoals hij altijd deed. En toch reed hij het hele veld compleet aan gort. Hij vergat, of misschien besefte hij het zelfs wel helemaal niet, dat hij ver boven de andere rijders uitsteeg als hij slechts ’normaal’ reed. Hij was toen ook nog jong. Snapte nog niet dat hij goed genoeg zou zijn om later de Formule 1 te gaan domineren. Dat hij zelfs zo goed zou worden dat er 40 jaar na zijn dood nog steeds over hem gepraat en geschreven zou worden. In zijn gedachtegang was hij gewoon een race coureur, net als al die anderen. Misschien heeft hij zelfs wel helemaal nooit beseft dat hij in een compleet andere klasse reed. Zijn hele loopbaan lang. Natuurlijk werd hij weleens verslagen. Maar niet omdat een andere rijder beter was. Of sneller. Maar gewoon omdat de ander een snellere wagen had. Want eigenlijk was het voor iedereen duidelijk dat hij de snelste rijder was. Maar voor hem, de bescheiden Schotse boer, was dat helemaal niet zo duidelijk.
De man die de vraag stelde was James Clark Jr., Jimmy voor intimi. Hij was een bescheiden, eenvoudige man. Een man die door zijn hele carrière heen heel bescheiden en eenvoudig zou blijven. Zijn rustige, introverte karakter is wat hem anders maakte dan andere grootheden uit zijn sport. Hij was een aimabele man, vol zelfreflectie. Bescheiden en rustig. Vriendelijk tegenover de Britse pers en altijd tijd nemend voor zijn vele fans die hem omarmden als een halfgod. Hij vond zichzelf gelijk aan alle andere rijders en daarom vroeg hij zich oprecht af waarom die anderen zo langzaam reden. Het antwoord van zijn vriend, Ian Scott-Watson, aan wie de vraag gesteld werd, laat zich raden. ‘Wij gaan helemaal niet langzaam, Jimmy. Maar jij gaat zo enorm snel’.
Jim Clark leefde in een tijdperk waarin de sport nog zijn romantische karakter had. Stoere monteurs, uitgedost met een sigaret in de mond, een vale spijkerbroek en een ontbloot en zongebrand bovenlijf, werkten met hun beoliede handen aan de machines. Niet zoals tegenwoordig met een laptop, maar nog gewoon met een waterpomptang. Fans stonden achter een enkel uitgevoerde en verroeste vangrail, met gevaar voor eigen leven, hun helden aan te moedigen. Rijders stapten in wagens zonder hoge cockpitranden. Hun hoofden staken kwetsbaar boven de wagen uit. Een helm, die slechts de schedel bedekte, bood minimale bescherming. Een bril voorkwam tranende ogen. Het was volkomen normaal dat de toprijders de ene week een Grand Prix reden, de week erop de Indy 500 en weer een week later een nietszeggende Formule 2 race. Tegenwoordig volkomen ondenkbaar, maar toen niet meer dan normaal. De professionaliteit deed pas jaren later zijn intrede in de sport.
Waar Clark ook reed, hij was altijd de beste. Zo ook in de Formule 1. Tweemaal, in 1963 en 1965, beklom hij de kampioenschapstroon. Zijn grote rivalen John Surtees, Graham Hill en Jackie Stewart, waren zijn vrienden. Op de baan wilde Clark niets liever dan ze verslaan, maar daarbuiten vierden ze samen vakanties. Met hun vrouwen of vriendinnen. Want Clark was niet het type rijder dat in de decennia die volgden meer en meer zijn intrede zou doen. De Schot leek in niets op die keiharde, niets ontziende autocoureur, die verlies niet kan accepteren. Clark was een gewoon mens, zoals iedereen. Het type boekhouder of groenteboer. Een man zoals wij allemaal. Maar wel eentje met ongekende kwaliteiten.
Nooit zou hij iemand op de baan in gevaar willen brengen. Het wrange is dat hij juist daarvan jarenlang wel werd verdacht. Het moet hem getekend hebben. Het moet aan hem gevreten hebben. Het gebeurde op 10 september 1961, tijdens de Grote Prijs van Italië. Duitsland zou die dag misschien wel zijn eerste kampioen ooit gaan krijgen. Het enige dat Wolfgang von Trips daarvoor hoefde te doen, was zijn Ferrari als eerste over de finishlijn te sturen. En dat nog wel op Monza. Thuisbasis van de Tifosi. Maar al snel ging het mis. Op een dramatische manier zelfs. Von Tripps wilde langs Clark. Vlak voor de Parabolica stuurde hij zijn bolide naast Clark’s Lotus. Zijn voorwiel kwam tussen de wielen van de Lotus in. Er was contact. Fataal contact. De Ferrari werd een fractie van een seconde later gekatapulteerd en leek eindeloos om zijn as te draaien. De rode wagen verpulverde tegen een vangrail. Wat overbleef was complete chaos. Chaos waarin Wolfgang von Trips levenloos bleef liggen. Chaos waarin 14 tifosi het leven lieten. Monza veranderde in een fractie van een seconde van een juichende, feestende Italiaanse massa, in de hel op aarde.
De Italiaanse justitie rook bloed, want hier moest iemand voor hangen. De Italianen richtten zich op Clark. Hij moest wel schuldig zijn aan het drama. Onderzoeken en ondervragingen volgde. Zelfs toen Clark twee jaar later, op datzelfde Monza zijn eerste titel won, werd hij weer ondervraagd. Uiteindelijk zag justitie wat de racefans allang wisten. Het was een vreselijk raceongeval. Een afschuwelijke samenloop van omstandigheden. Er waren helemaal geen schuldigen, alleen maar slachtoffers. Het voorval achtervolgde Clark nog jaren. Nooit kon hij het van zich afschudden. De vriendelijke allemansvriend voelde zich ineens medeschuldig aan de dood van een collega en vele toeschouwers.
Maar Clark ging door. Want hij kon zijn passie, het racen, niet opgeven. Hij was nog lang niet klaar. Uiteindelijk won hij, buiten zijn twee wereldtitels, liefst 25 races uit 73 starts. Meer dan een derde van zijn GP’s wist hij dus te winnen. Zijn moyenne onderschreef zijn klasse. De artiest schreef zijn magnum opus in Italië. Door een extra pitstop na een lekke band kwam hij een volle ronde achter de leiders terug de baan op. Zelfs dat was voor hem geen reden om op te geven. Met ongekende passie en aanvalsdrift vocht hij zich terug naar voren. Leider Surtees werd zelfs nog ingehaald. Clark was ontketend en verbeterde tijdens de race zelfs zijn pole tijd van een dag eerder. Helaas voorkwam een vrijwel lege tank een beloning voor een absoluut unieke race prestatie. De Lotus raakte door zijn benzine heen, Clark moest van het gas. John Surtees won alsnog, voor Jack Brabham. Clark pruttelde en hobbelde nog net naar de derde plek. Zijn heroïsche prestatie had meer verdiend.
Insiders fluisterden inmiddels dat Clark, de liefhebber, er mee wilde stoppen. Maar niet voordat hij zijn derde titel zou behalen. Dat moest gaan gebeuren in 1968. Helaas heeft Clark zijn eigen afscheid nooit kunnen regisseren. Tijdens een onbeduidende Formule 2 race op de Hockenheimring, knalde de Lotus tegen de bomen. De oorzaak is nooit helemaal duidelijk geworden, maar een klapband wordt vermoed. Daar, op die sombere dag in april, stierf een artiest en een uniek mens in de Duitse bossen. Tijdens een nietszeggende race, die zijn grootheid geen eer aan deed. Nog altijd staat er een gedenksteen langs het Duitse circuit.
Wat overblijft is geschiedenis. Mooie verhalen, prachtige anekdotes, vergeelde foto’s en onzuivere YouTube filmpjes. Die sombere dag in april is vandaag alweer 44 jaar geleden. Recent riep Times Magazine hem nog uit tot de beste Formule 1 coureur ooit. Het zwengelde op internet discussies aan. Sommigen vonden dat niet terecht. Senna, Fangio of Schumacher waren toch immers allen wel beter als de stille Schot? We zullen het nooit weten. Hij was de heerser van een ander tijdperk. Hij reed met andere machines, tegen andere coureurs, over veelal andere circuits. Maar één ding is wel duidelijk. Die mooie verhalen, die prachtige anekdotes, die vergeelde foto’s en die onzuivere YouTube filmpjes, leren ons dat James Clark Jr., Jimmy voor intimi, een ongeëvenaarde grootheid was.