Als je het goed bekijkt is Formule 1 tegenwoordig de ultieme vorm van decadentie. Veel te dure auto‘s racen een kilometertje of 300, bestuurd door overbetaalde rijders, over vaak verlieslijdende circuits. Ondertussen milieuverwoestende uitlaatgassen brakend in de richting van tienduizenden racefanaten die stuk voor stuk veel te veel geld hebben betaald voor een toegangskaartje dat recht geeft op een lullig stoeltje zonder beenruimte. Milieuactivisten trekken tweewekelijks hun resterende haren uit hun roodwordende schedels uit frustratie over zoveel onverantwoorde dwaasheid, dat feitelijk geen enkel nobeler doel dient dan een uurtje of twee vermaak voor een relatief klein deel van de welvarende wereldbevolking.

Economen zullen zich afvragen waarom de ene gloryhunter het toch weer voor elkaar krijgt om zijn bijna failliete achterhoedeteam te verkopen aan een andere rijke gloryhunter, die op zoek is naar eeuwige roem in een sport waarin legendes jaarlijks worden geboren. Veelal om een jaar of twee later en een illusie armer op zoek te gaan naar de volgende opportunist die handenwrijvend klaar staat om erin te duiken. Ieder jaar draaien een aantal circuits verlies, worden er tientallen miljoenen betaald aan niets meer dan uitzendrechten en wordt het circus van links naar rechts over de wereld gevlogen in dure privéjets om een paar tienden te vinden in een hoopvolle testweek of om elkaar te bevechten op de baan. Formule 1 is uiteraard compleet onverantwoord en totaal overbodig. Mooi he.

Het enige wat dan schril afsteekt bij deze opperste vorm van decadentie, zijn de rijders. De rijders zijn namelijk veelal tamelijk kleurloze, politiek correcte en mediagetrainde mannen. Niet zozeer op de baan, want daar zijn zij nog altijd van een zeer hoog niveau, maar zeker wel daarbuiten. Er is geen glamour meer. Geen decadentie. Terwijl dat natuurlijk wel een beetje hoort bij dit hogesnelheidscircus. Waar zijn die onverschrokken playboy‘s toch gebleven? Eentje die op zondagmiddag, zo rond een uurtje of één, de grid op komt wandelen met aan zijn rechterhand een pas veroverde blondine en in zijn linkerhand een rokende Marlboro. Met filter. Wuivend naar het publiek, dat hem begroet met luid gejuich. Een kerel die met een minzaam knikje zijn collega rijders begroet, zijn inmiddels bijna opgerookte Marlboro met een achteloze wijsvinger van zijn duim afschiet en lachend op zijn monteurs afloopt om cynisch te vragen of zij vanochtend vroeg ook niet eerst hun kater van de avond ervoor hadden moeten overwinnen.

Dat type rijder was James Hunt. Op het onverschrokken na dan. Want het gebeurde meer dan eens dat Hunt moest overgeven van angst en zenuwen vlak voordat hij de grid opwandelde. Voor de rest was hij de man die rock en roll en Formule 1 bij elkaar bracht. Het type dat ogenschijnlijk simpeltjes Keith Richards had kunnen vervangen als die daags voor het legendarische Stones concert in het Haagse Kurhaus zijn been zou hebben gebroken. Satisfaction. Dat type dus. Hunt was zo’n rijder die gewoon op zondagmiddag in zijn wagen wilde stappen en weg wilde razen als de lichten op groen gingen. Lekker racen, meer niet. Want racend op de baan kon hij met de allerbesten mee. Hij streed tegen grote mannen als Niki Lauda, Emerson Fittipaldi, Mario Andretti, John Watson en Hunt’s boezemvriend Ronnie Peterson. Maar je moest hem niet vragen om een week lang op een uitgestorven tweederangs circuit kansloos rondjes te draaien in de hoop weer ergens een paar tienden op te pikken. Aan dat soort bijzaken had James Hunt een bloedhekel.

Een belemmering voor goede resultaten was dat echter niet. Ondanks een relatief korte carrière in de hoogste autosportklasse van slechts zes seizoenen, vierde Hunt grote successen. Debuterend voor het vrijgevochten feestteam van Lord Hesketh wist hij al snel te imponeren met een aantal verassende podiums en een prachtige eerste zege in de duinen van Zandvoort. Het Hesketh-sprookje kwam echter tot een abrupt einde toen al het geld erdoorheen gebrast was. Hunt leek daardoor voor aanvang van het seizoen ’76 op een zijspoor te belanden. Gelukkig voor hem koos Emerson Fittipaldi kort voor de seizoensstart ervoor om zijn McLaren in te ruilen voor het Coopersugar team van zijn broer. Het topteam zat daardoor ineens zonder kopman en kon eigenlijk niet anders dan voor Hunt kiezen, aangezien alle andere toprijders reeds bezet waren.

Het door toeval ontstane huwelijk bleek een voltreffer. Hunt won zes maal en pakte de wereldtitel, mede doordat Ferrari-kopman en regerend wereldkampioen Niki Lauda na zijn horrorcrash in Duitsland twee races moest missen. In de alles beslissende laatste race in Japan viel het met bakken uit de hemel en zette de onzekere Lauda zijn Ferrari al snel aan de kant. Hunt’s derde plek was voldoende om de Oostenrijker met een puntje verschil af te troeven in de titelstrijd. Het jaar erop ging het wat minder, al herstelden het team en Hunt zich goed in de tweede seizoenshelft waarin nog drie zeges werden geboekt. Daarna waren de successen voorbij. De ground effect auto’s werden onverslaanbaar en McLaren had de plank misgeslagen. Een miserabel 1978, met slechts 8 punten, werd het laatste jaar van James Hunt.

Dat kwam overigens niet alleen door de teruglopende prestaties. De dodelijke crash van zijn vriend Ronnie Peterson was daar mede debet aan. Hunt was ontroostbaar en ontstak in woede richting Riccardo Patrese. De Italiaan was met een woeste actie in zijn ogen de aanstichter geweest van de crash, al wezen tv beelden uit van niet. Hunt had het wel gezien in de F1. Hij stopte resoluut op 31-jarige leeftijd om nooit meer terug te keren,ondanks een kortstondige privé-test een paar jaar later voor het team van Frank Williams.

Daarna veranderde zijn leven. Tijdens zijn loopbaan liet hij zich graag omringen door mooie vrouwen, liet hij zich graag zien in het uitgaansleven en was hij een graag geziene gast op feesten van allerhande celebraties. Hij rookte stevig, dronk teveel, gaf openlijk toe met regelmaat marihuana te gebruiken en genoot in zijn vele vrije tijd van het rijke leven in zijn villa aan het strand van Marbella. Hij kreeg de kans om co-commentator te worden naast Murray Walker bij de BBC. Een gouden greep van de BBC. Hunt’s goede gevoel voor humor sloeg aan. Nooit nam hij een blad voor de mond en vond het geen enkel probleem om hard uit te halen naar zijn ex-collega’s op de baan indien hij dat nodig vond.

Privé  ging het al snel minder. Zoals wel vaker sloeg zijn stevige alcoholgebruik om in een hardnekkige en slopende verslaving. Financieel ging het ook steeds slechter en Hunt scheidde twee keer. Steeds meer trok hij zich terug uit het publieke leven. Hij kreeg last van depressies. Maar de sportman in Hunt vocht terug aan de zijde van een nieuwe liefde, Helen. Hij boekte zijn grootste zege en versloeg de drank en de depressies en leek te beginnen aan een nieuwe periode toen hij, op 15 juni 1993, Helen succesvol ten huwelijk vroeg. Slechts zes uur later sloeg het noodlot alsnog toe. Een zware hartaanval maakte veel te vroeg een einde aan zijn leven. De drank, de nicotine en de decadentie hadden hun werk grondig gedaan. Het lichaam was gesloopt. James Hunt werd slechts 45 jaar.

Hij was een ware glamourboy die in zijn hoogtijdagen met volle teugen had genoten van zijn leven in de spotlights. Hij was een personality, een man met charisma en uitstraling. Een écht idool. Een man die rock en roll bracht in het vaak zo stoffige wereldje van de topsport. Soms, heel soms, zien we nog een vleugje Hunt terug in rijders als Eddie Irvine, Jacques Villeneuve, Juan Pablo Montoya, Lewis Hamilton of Kimi Raikkonen. Af en toe laat een rijder nog wel eens zien dat het leven van een autocoureur inderdaad iets buitengewoons is. Iets om met volle teugen van te genieten. Live fast, die young. Dat was James Hunt. Letterlijk. Hij wordt gemist.