Juli, 1992. Midden in de bijna ondoordringbare Duitse bossen. Een fascinerend schouwspel in een al even fascinerende omgeving. Een jager achtervolgt zijn prooi. Over het rechte stuk razen twee verbeten mannen in hun ultrasnelle bolides over het lange, rechte stuk. Daar, in de verte voor hen, ligt de Jim Clark Kurve. De teller tikt de 320 aan. Ayrton Senna, de prooi, wijkt in de lichte buiging die de weg maakt naar rechts. Daarmee laat hij Nigel Mansell, de jager, geen keuze. De Brit stuurt zijn Williams Renault links naast de McLaren. 330. Daar is de Kurve al. Maar die gaat naar rechts en de sluwe Senna pakt de bocht dus als eerste.

Rechts, links, buiging naar rechts en dan het gas er weer op. 320. 330. Mansell beweegt naar rechts. 340. Senna blokt. Mansell moet wel liften. 300. Ineens doemt daar de Ostkurve al op. Mansell schrikt en schiet rechtdoor over het dorre gras. Senna drukt het gas weer vol in. De teller loopt op. Mansell sluit weer aan. De McLaren zuigt de Williams naar zich toe. De mannen weten het al, dit is hét moment. Mansell wijkt naar links, raast zij aan zij met zijn rivaal op de volgende chicane af. Die gaat ook naar links. De jager heeft zijn prooi te pakken.

.

Zomaar een najaarsdag, 2010. Een opvallende, langgerekte strook doorklieft het dichtbegroeide bos. Links en rechts staan enorme bomen. Maar hier even niet. Er is wat onkruid. Gras. Wat zand. Een voorzichtig boompje. Af en toe staat er een torentje. Ergens verderop ligt er een stuk asfalt. En daar, in de verte, nog meer asfalt. Het verraad dat dit niet zomaar een bos is. Hier is veel meer dan alleen maar dat.

En dan ineens is daar een kruis. Een simpel kruis. Een kruis met een al even simpele tekst erop. ‘Jim Clark. 7-4-1968’. Het is duidelijk, dit is historische grond. Ooit, 42 jaar geleden inmiddels, reed een wereldberoemde, vriendelijke Schotse boer hier in zijn Lotus Cosworth zijn dood tegemoet. Niemand weet precies hoe. Maar ergens daar in het bos, verloor Clark de controle over zijn wagen.

Sommigen denken aan een rijdersfout. Anderen vermoeden een klapband. Maar niemand weet het zeker. Geen camera’s. Niet of nauwelijks een getuige. De Lotus is ergens van de baan geraakt, ongecontroleerd het bos ingevlogen en uiteen gespat tegen een boom. De klap moet enorm geweest zijn, want brokstukken werden tientallen meters verderop teruggevonden. Nek gebroken. Schedel gebarsten. Een groot man, een artiest, sterft een veel te vroege dood. Dit is inderdaad niet zomaar een bos. Hier is écht veel meer dan alleen maar dat.

Ooit was de opvallende, langgerekte strook die de dichtbegroeide bossen doorklieft, bedekt met het asfalt van de illustere Hockenheimring. Een parel van de Formule 1, waar veel grote rijders ooit hun plek in de geschiedenis markeerden. Lange rechte stukken, waarop extreem hoge snelheden konden worden behaald werden slechts onderbroken door chicanes. Chicanes die daar om tragische redenen neergelegd werden. De al eerder gememoreerde dood van Clark zorgde voor de Jim Clark Kurve, en die van Patrick Depailler, in 1980, was de aanleiding voor de Ostkurve. Het waren noodzakelijke aanpassingen, maar ze ontnamen het circuit allerminst zijn karakter.

De Hockenheimring werd al snel een begrip. Ultrasnel. Een karakteristiek circuit die zich met zijn enorme rechte stukken door de bossen een weg baant. Een ideaal decor voor gezichtsbepalende zij aan zij gevechten. Vonken wegspattend vanonder de schreeuwende auto’s die met een dikke 340, 350 zelfs, naast elkaar razen. Op zoek naar de eerstvolgende chicane om daarna weer volgas weg te scheuren. De ultieme racebaan. Fascinerend en uniek door zijn eenvoud.

Juli, 1993. Weer verdwijnen er twee mannen vanuit de Nordkurve de bossen in. Gerhard Berger gaat in zijn Ferrari Mark Blundell voor. Maar al snel zet de Brit zijn Ligier Renault naast de Ferrari. Zij aan zij razen de twee het hele rechte stuk naast elkaar. De V10 blijkt net zo rap als de V12. Maar net als Senna een jaar eerder, heeft Blundell het voordeel van de rechterbocht. Berger duwt zijn voorvleugel onder de achtervleugel van de Ligier. De zuigende werking geeft de Oostenrijker even wat extra snelheid en hij plant zijn Ferrari naast Blundell. En weer razen de mannen zij aan zij over het rechte eind. 340. 350. Even lijken ze elkaar te gaan raken, maar toch niet. Berger kruipt buitenom en Blundell geeft hem de Ostkurve.

Maar hij geeft de strijd nog niet op. Het volgende rechte stuk blijft Blundell achter Berger. Hij probeert het nog op het laatste rechte stuk voor het stadion, maar Berger kiest links en racet onder luid gejuich als eerste van de twee het stadion in. Nog een rondelang blijft Blundell achter Berger, maar dit keer wurmt hij zijn Ligier op het laatste rechte stuk net tussen het gras en de Ferrari door. Hartslag hoog, de banden schampen het gras. 340. Maar nu zit de Britse waaghals aan de goede kant en stuurt als eerste het stadion in. Het publiek veert op. Het gevecht sterft af.

Talloze, voor Hockenheim typerende, gevechten. Jaar na jaar komen ze terug. Hockenheim groeit uit tot een waar museumstuk van de sport. Totdat het in 2000 misgaat. Ineens, vanuit het niets, rent daar iemand. Hij heeft zich schuilgehouden in de bossen. En nu ineens, rent hij de baan op. Mercedes heeft hem ontslagen. Een protest, voor een miljoenen publiek, was voor de verwarde man de enig overgebleven mogelijkheid om zijn ongenoegen te tonen.

Hoewel de man even later wordt verwijderd heeft het incident verstrekkende gevolgen. Het circuit is ineens niet meer geschikt voor de moderne racerij. Het bos is niet te bewaken. Niet te controleren. Bovendien morren er wat verwende fans die veel geld betalen voor een stadionplaats, terwijl de mooiste actie plaatsvindt in de woeste bossen. De bomen als toeschouwers van het spektakel. De duurbetalende fans in het stadion zijn slechts toeschouwers van een ieder ronde terugkerend intermezzo.

De moderne Grand Prix racerij krijgt, als zovaak, weer zijn zin. De baan moet aangepast worden. Radicaal zelfs. Het is beslist verstandig, maar pijnlijk voor de racerij. Een eindje voorbij de Nordkurve wordt de baan ineens roekeloos afgekapt. Wat tandeloze bochten worden aan elkaar geplakt. Een afbuigend recht stuk. Een hairpin die nergens mag ontbreken en dan weer wat bochten. Van een karaktervolle grootheid naar een baan zoals zovelen. En ja, de baan is inderdaad te beveiligen. Niemand zal zomaar oversteken. Niemand zal nog kunnen demonstreren. En de betalende toeschouwer zal ook geen actie meer missen. Al is er ineens veel minder actie. De moderne racerij wint het weer van het spektakel. Misschien wel logisch en terecht, maar ook een immense klap voor de liefhebber.

Augustus, 1982. Geen gevecht. Of toch? Raceleider Nelson Piquet raast ver boven de 320 op de chicane af. Naast hem achterblijver Pedro Salazar. Geen partij. Maar Piquet stuurt de chicane net even eerder in als dat Salazar verwacht. De kont van de Brabham toucheert de ATS. Lichtjes, maar het is genoeg om de mannen overdwars tegen de banden aan te sturen. Nog voordat de wagens stil staan klimt de ziedende wereldkampioen al uit zijn kapotte wagen.

Piquet duwt zijn handen richting de hemel. Het onbegrip laat zich door de helm niet tegenhouden en showt zich aan de wereld. Salazar kijkt, maar wil weglopen. Fout. Piquet ontsteekt in woede en deelt een paar rake klappen uit. Zelfs een schop. Salazar laat het gaan en loopt weg. Het zijn de fifteen minutes of fame voor de Chileen. Hij, verre van een grootheid, heeft onbedoeld een piepklein plekje in de rijke F1 geschiedenis gevonden.

Jochen Rindt, Niki Lauda, Mario Andretti, Nelson Piquet, Rene Arnoux en Patrick Tambay. Allemaal klinkende namen die ooit een moment van glorie vonden in de Duitse bossen. Net als Alan Jones, Jacques Lafitte, Alain Prost, Ayrton Senna, Nigel Mansell, Damon Hill, Rubens Barrichello en natuurlijk Michael Schumacher. Allen bedwongen ooit het échte Hockenheim.

Lewis Hamilton, Fernando Alonso, Nico Rosberg, Mark Webber en Sebastian Vettel zullen dat nooit kunnen doen. De Hockenheimring is een modaal circuit geworden. Een niemendalletje. Niets bijzonders. De demonstrant heeft de baan voorgoed ontzield. Er is veel geschiedenis geschreven in de Duitse bossen. Maar geschiedenis heeft een podium nodig. En dit podium is er niet meer.