Yeongam. Een bescheiden plaatsje ergens onderin Zuid-Korea. Zo’n 65.000 mensen wonen er. Een paar jaar terug kwam er een Duitser op bezoek. Hermann heette hij. Hermann had een tekenblok bij zich. Een vers geslepen potlood zat achter zijn oor geklemd. Een paar Koreanen wezen hem een zandbak aan. ‘Daar’, zeiden ze. ‘Daar moet het komen.’ Hermann keek peinzend over zijn brilletje heen, streek over zijn gladgeschoren kin, haalde het potlood achter zijn oor vandaan en begon te tekenen. Recht stuk, hairpin. Kom, nog maar een recht stuk met een hairpin. Snelle openingsectie. Dan wat bochten. Snel, traag, snel, combinatie, uitloopstrook hier, nog eentje daar. Pitcomplex. Tribunes, of nee: grandstands. Daar komt de paddock. Parkeerplaatsje hier, nog eentje daar. Zo. Dat was het dan.

Bewonderend keek Hermann naar zijn schetsen alvorens het tekenblok om te draaien zodat de Koreanen het konden bekijken.
‘Nice! Very nice, mister Hermann!’
Hermann glimlachte vriendelijk. ‘Danke,’ knikte hij tevreden. ‘Look. The spectators can park their cars over here‘, Hermann wijst naar een plek naast het getekende circuit. ‘The paddock wil be there and here is the tower of Charlie Whiting. And look, here they can overtake safely.’
Een Koreaan trekt vragend een wenkbrauw omhoog. ‘Only there?’
Hermann kijkt hem met een enigszins arrogant glimlachje aan. ‘Off course’, zegt hij dan. ‘One overtaking place is more than enough.’ De Koreaan kijkt bedenkelijk. Hermann begint nu echt te lachen. ‘Come on. I have even designed tracks where you can’t overtake at all!’ De Koreanen kijken peinzend toe als Hermann bulderend van het lachen terugloopt naar zijn gehuurde Mercedes.

Vier jaar later. Lewis verremt zich. Rook fladdert van zijn nog koude banden af. Mark ziet het. Weet het. Dit moet het zijn. Dit is zijn kans. Snel rechtsaf, Lewis kiest de ideale lijn, Mark gaat binnendoor. Hij heeft hem! Maar nu… Mark schiet wat naar buiten, Lewis heeft betere tractie, Mark probeert te knijpen in de glooiing naar links, maar Lewis knijpt nog meer in de volgende glooiing naar rechts. Lewis wil niet buigen. Dit is zijn ding. Vechten. Knokken. Mouwen oprollen. Veel leuker dan ergens daar ver vooraan moederziel alleen je rondjes rijden zoals die arme Sebas. Snelle knik naar links, Mark kruipt in Lewis’ kont, maar weet: daar kan je er niet langs. Nog een snelle linker, dan rechts, nu komt Mark sneller uit de bocht en is langszij. Zij aan zij razen de twee over het asfalt, maar Lewis weet en Mark weet ook: de volgende bocht is naar links. De kant van Lewis dus. Mark moet weer aansluiten. Links, rechts, links, golven ze over de baan. Dan sterft het duel. Lewis heeft zichzelf uit de nesten gehaald. Nu niet meer verremmen. Dan komt het wel goed.

Zo razen ze het rechte stuk weer op. Over start-finish. Weer een verse ronde. Daar verderop, om de hoek, komt een nog langer recht stuk. Een recht stuk waarop Mark zijn vleugel open mag klappen. Lewis grijnst al in zijn helm terwijl hij een vluchtige blik in zijn spiegel werpt en uitaccelereert. Mark is machteloos. Kansloos. Die paar extra kilometers helpen hem de hele race al niet dus nu ook niet. Mark’s vleugel kantelt een slag, hij kijkt naar zijn kilometerteller en ziet hem oplopen. Lewis gilt in zijn helm. ‘Go baby go!’ Even wil hij zijn handje opsteken. Eventjes zwaaien. Maar Lewis besluit het niet te doen. Zou hem nog meer slechte pers opleveren. Geen zin in.

Mark baalt. Bromt in zijn helm. Vloekt wat. En daar gaan ze weer. Links. Nog wat links. Knik naar rechts, flauw naar links, dan echt naar links. Nog een keer links, dan een sneller draaier naar rechts. Mark probeert langs Lewis te kijken. Kijken of hij ergens die vermaledijde Sebas ziet. Nee hoor. Niks. Die is natuurlijk allang weer aan de horizon verdwenen. Dat stuk ongeduld kan ook nooit eens op een ander wachten. Altijd maar haasten naar die vlag. Zal de leeftijd wel zijn. Lewis neuriet ondertussen wat in zijn helm. ‘Losin’up my buttons, baby’. Het valt hem nu pas op: Nicole die over button zingt. Lewis lacht. In zijn spiegels ziet hij Mark aandringen in de bochten. ‘Kom maar jongen‘, denkt Lewis. ‘Je komt er toch niet langs.‘

‘Schiet toch eens op’, denkt Jenson ondertussen. Hij kleeft al een tijdje aan de kont van Mark. Hij kan wel harder, dat weet hij wel. Maar het heeft geen zin. Jenson heeft geen kans om langs Mark te komen en om er dan te dicht achter te rijden heeft weinig zin. Kost downforce. Kost rubber. En Jenson haat het om nodeloos rubber te verspillen. Zuinigheid is een groot goed, heeft hij ooit van zijn moeder geleerd. Een beetje zorgen maakt hij zich wel. Lewis schiet niet erg op, Mark stuntelt met inhalen en hij heeft zelf niet de macht om langs Mark en Lewis te komen. Op zijn pitboard ziet hij dat Fernando nadert met rassen schreden. Trouwens, hij heeft het pitboard al niet meer nodig. Een blik in zijn spiegels zegt genoeg. Fernando is snel, heel snel. Jenson recht eventjes zijn rug en bedenkt dat hij hier op Yeongam is en niet op Montreal of Melbourne. Zal niet meevallen voor Fernando om hem in te halen.

‘Zo, dat was het makkelijke deel’, denkt Fernando nu hij aansluiting heeft gevonden bij Jenson. Even kijkt hij in zijn spiegel. Zoekend naar Felipe. Fernando’s spiegels zijn leeg. Geen Felipe te zien. Fernando grijnst en rolt even met zijn hoofd. ‘Die gozer schiet ook nooit op‘, bedenkt hij zich. Maar goed, Jenson is andere koek. Fernando jaagt het lange, rechte stuk op. Hij kijkt langs Jenson en trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Poeh’, denkt hij. ‘Als ik ooit langs Jense kom, moet ik daarna nog voorbij aan Webber en dan ook nog eens langs Lewis de jackass.’ Fernando krabt eventjes op zijn helm. ‘Het is wel goed zo’,  bedenkt hij zich. Hij drukt met zijn vinger op het knopje van de radio.
‘I give up!’ roept hij naar zijn pits. Stefano kijkt naar Andrea. Andrea schudt zijn hoofd en lacht wat ongemakkelijk. ‘Dat zei hij niet.’
‘Weet je het zeker?’
Andrea haalt vertwijfeld zijn schouders op. Fernando geeft nooit op. Toch?

Even verderop zit Sebas wat te peinzen. ‘Michael is nu 42 en heeft 91 zeges. Ik heb nu dus nog 18 jaar voor 80 zeges.’ Sebas telt wat op zijn vingers. ‘Dat is euh… Dat is dan 6 per jaar. Of nee… kan niet. Dan moet je 80 delen door 18, toch?’ Sebas drukt op het radio knopje. ‘Chrissie!’ Christian schrikt wakker als Sebas’ stem over de radio schalt.
‘Seb? Is er een probleem?’
‘Haha, natuurlijk niet. Ik wil alleen even weten hoeveel 80 gedeeld door 18 is.’
‘Oh…. Euh… ongeveer 4,5.’
‘Echt waar? Ha, zo weinig maar?’
‘Hoe eh… hoe bedoel je?’
‘Nou, ik hoef dus nog maar 4,5 keer per seizoen te winnen om 100 zeges te halen! Slechts 4,5 keer! Zelfs al zou ik overstappen naar McLaren of Ferrari dan red ik dat nog wel!’
Christian kijkt Adrian aan. Adrian leunt met zijn hoofd op zijn rechterhand en knikkebolt wat. Christian gaapt, kijkt op zijn klokje, pakt zijn mobieltje en pingt naar zijn vrouw: ‘Alles gaat zoals altijd. Ben dus snel weer terug. Kusjes.’

Ergens op de hoofdtribune kijkt een Koreaan met gefronste wenkbrauwen naar Hermann. Hij ziet Hermann juichen als Sebas zijn handen triomfantelijk uit de cockpit omhoog duwt terwijl hij afgevlagd wordt. Hermann juicht mee. ‘Schön, Sebas! Das ist ganz gut!’
Als Hermann uitgejoeld is en weer gaat zitten vraagt de Koreaan: ‘Wat is hier nou eigenlijk leuk aan? Er wordt alleen maar ingehaald op dat lange rechte stuk en dan ook alleen maar als je op een knopje mag drukken.’
‘Und?’
‘Wat is de lol daar nou van?’
‘Ach man, das ist Formel eins!’
‘Maar toch’, strubbelt de Koreaan tegen. ‘Op Spa, Silverstone en Montreal, zie ik ze veel meer inhalen. Dat is toch veel leuker?’
‘Nein. Nein! Das is nicht wahr. Spa oder Montreal sind alt. Das ist nicht Formul eins anno 2011 aber anno 1980!’
De Koreaan kijkt naar Hermann. Hij snapt er niks meer van. Snapt niks van dat gekke Formule 1. Misschien moet je gewoon uit Europa komen om de lol ervan in te zien. Misschien is het niets voor Azië. Niets voor Zuid-Korea. Niets voor hem.