Ik ben van ‘71. Kan me niet veel herinneren van het racejaar ‘82. Maar ik weet wel dat Gilles Villeneuve toen stierf. In het harnas uiteraard. Zoals mythische helden altijd in het harnas sterven.

Wat ik ook weet van Villeneuve is dat hij één van de allergrootsten was. Waarschijnlijk de beste ooit zonder titel. Misschien met Stirling Moss en Ronnie Peterson samen. Een blik op wikipedia leert een ieder dat Villeneuve niet ‘s werelds succesvolste was. Hij had dus geen titel. Slechts 6 zeges. Dat kan beter, bewees menig minder begaafd rijder.

Toch zijn daar die heldenverhalen. Met een klapband terug naar de pits op Zandvoort. Het overgebleven rubber werd opgevreten door de geasfalteerde duinen. De immense en rondelange tweestrijd met Rene Arnoux in Dijon. Uiteraard winnend afgesloten door onze Canadees. De bittere haat en nijd met zijn teamgenoot bij Ferrari: Didier Pironi. De Fransman had het geflikt om de overwinning van Gilles te stelen in San Marino. De leidende Ferrari zou mogen winnen, zo was de afspraak. Dacht Gilles. Niet dus. Pironi vond dat geen geweldige afspraak en besloot dat hij het verkeerd begrepen moest hebben. Een controversiele overwinning voor de Fransman. Gilles was niet te temmen. Gilles en Didier, teamgenoten bij Ferrari, spraken nooit meer met elkaar. Weinigen konden toen vermoeden dat het verhaal korte tijd later een dodelijke afloop zou kennen.

Op zolder, tijdens de kwalificatie, gebeurde het onvermijdelijke. Didier was de snellere tot dan toe en zag zijn Ferrari op pole. Gilles ging naar buiten voor zijn laatste getimede ronde. Jochem Mass reed met zijn March in de weg. Gilles slingerde uit zijn wagen. Geen enkele kans. Als je die beelden ziet lijkt het een slechte film. Een poppetje dat weggeslingerd wordt, boem, tegen het hek. Alleen was het geen poppetje.

Jacques was pas 11, toen die beelden werden vastgelegd. Zijn jeugd had hij tot dan toe doorgebracht in de pits. Toen ineens was zijn vader dood. Eigenlijk heeft Jacques openlijk nooit veel over zijn vader gezegd. Ziek werd hij van de vergelijkingen. Zeker toen Jacques in ‘96 in de Williams zijn debuut maakte. Een formidabel debuut zelfs, zo bleek. Het leek wel of Jacques liever iemand anders als vader had gehad, dan deze icoon van de sport. De legende. Jacques bleek uit hetzelfde hout gesneden. Ook dat nog. Won races in zijn eerste jaar. Zijn ervaren teamgenoot Damon Hill kon hem met moeite pas in de laatste race verslaan. Wat een debuut. Was deze jonge, geblondeerde man niet heel toevallig nog vele malen beter dan zijn pa?

Jaar twee bracht Jacques alles wat hij ooit wenste. Hij overtrof zijn vader in alles. Een titel en zijn totaal steeg in twee seizoenen al naar 11 zeges. Vijf meer dan senior. Maar slechts zelden toonde hij zich dezelfde durfal als zijn vader. Ik kan me maar één keer herinneren. Maar dat was direct wel een hele mooie. Het moet in ‘96 geweest zijn. GP van Portugal op Estoril. Jacques had zitten vertellen aan zijn monteurs dat je buitenom in de laatste bocht best kon inhalen. Hoongelach viel hem ten deel. ‘Prima, Sjaak’, zeiden de monteurs. ‘Doe maar, dan schrapen wij je na afloop wel van de vangrail.’ Maar Jacques deed het. Onverschrokken. Buitenom. Bij Schumacher nog wel. Geniaal.

Terugkijkend op dit familieverhaal had Jacques toen, eind ’97, moeten stoppen. Meteen. Dan was hij, en de hele familie eigenlijk, mythisch geworden. Jacques werd kampioen in stijl. In een do-or-die actie verschalkte hij Schumacher. Die ramde ordinair zijn Ferrari in de sidepot van de Williams. Einde race voor Schumacher. Jacques reed gehavend door. Strompelde naar de finish, zoals ooit zijn vader strompelde naar Zandvoort’s pitsstraat. Jacques pakte de titel zoals een Villeneuve dat hoort te doen. In een heroïsche stijl.

Maar toen knapte het sprookje. Renault verliet Williams en Villeneuve’s ster verbleekt in een niet zo rappe Williams. Toen lonkte het kwaad. Het kwaad dat de naam BAR droeg. Een door sigaretten gesponsord gedrocht dat nooit uit het riool vandaan zijn weg naar de F1 had mogen vinden. Maar dat deed het wel. En Jacques trapte erin. Bakken vol met geld, maar ook bakken vol met ellende. En geen enkele bak bracht een puntje. Niets.

Had hij nou maar gestopt, toen hij de titel had gepakt. Wat een verhaal zou dat zijn geweest. Maar zo werkt het niet in deze wereld. Want de prijs zou hoog zijn geweest. Wel 35 miljoen gulden per jaar, naar verluid. Zoveel geld inruilen voor een mythische status is niet erg aanlokkelijk. Misschien voor Gilles, maar niet voor Jacques. Nu zette Jacques zich met de keus voor het geld definitief af van zijn vader, de liefhebber pur sang.